Sir 3

1Mijn kinderen hoort mij uw vader en doet alzo, opdat gij behouden wordt. 2Want de Here heeft de vader verheerlijkt over de kinderen, en bevestigt het oordeel der moeder boven de zonen. 3Wie zijn vader eert, die verzoent zijn zonden; 4En wie zijn moeder eert, is gelijk als die schatten vergadert. 5Wie zijn vader eert, zal zich over zijn kinderen verheugen, en zal in de dag zijns gebeds verhoord worden. 6Wie zijn vader eert, zal lang leven, en wie de Here gehoorzaam is, zal zijn moeder rust aanbrengen, 7Wie de Here vreest zal zijn vader eren, zal als heren dienen degenen, die hem gegenereerd hebben. 8Eer uw vader en moeder met werken en woorden, 9Opdat zegening van mensen over u kome. 10Want de zegening des vaders onderstut de huizen der kinderen, maar de vervloeking der moeder ontwortelt de fundamenten. 11Roem niet in de oneer uws vaders, want de oneer des vaders is u geen eer. 12Want de eer des mensen komt hem uit de eer zijns vaders, en een moeder die in oneer is, die is de kinderen een verwijt. 13Mijn kind, verzorg uw vader in zijn ouderdom, en bedroef hem niet in uw leven. 14Indien hem het verstand begeeft, zo houd hem dat ten goede, en wacht u met al uw vermogen dat gij hem niet onteert. 15Want de barmhartigheid, die gij uw vader bewijst, zal niet vergeten worden. 16En in plaats der zonden zult gij daartegen gebouwd worden. 17In de dag der verdrukking zal aan u gedacht worden, gelijk schoon weder het ijs, zo zullen uw zonden versmelten. 18Wie zijn vader verlaat, die is gelijk een godslasteraar, en wie zijn broeder tot toorn verwekt, die is vervloekt van de Here. 19Mijn kind, voer uw werken uit met zachtmoedigheid, en gij zult door aangename mensen bemind worden. 20Hoe groter gij zijt, verneder uzelf des te meer, en gij zult bij de Here genade vinden. 21Velen zijn hoog en zeer vermaard, maar de zachtmoedigen worden de verborgenheden geopenbaard. 22Want de macht des Heren is groot, en wordt door de nederigen geƫerd. 23Dingen die u te zwaar zijn, onderzoek ze niet onbedacht, en die u te sterk zijn ondertast ze niet uit dwaasheid. Wat u bevolen is, overleg dat heilig. 24Want het is u niet van node, verborgen dingen met ogen te zien. 25Zijt niet ijdel bezig in overvloedigheid uwer woorden, want u zijn meer dingen aangewezen, dan het verstand der mensen begrijpen kan. 26Velen heeft hun ijdel vermoeden bedrogen, en boos achterdenken heeft hun gemoed doen wankelen; als gij geen oogappelen hebt zult gij aan het licht gebrek hebben, en als het u aan kennis ontbreekt, zo verkondig die niet. 27Een hard hart zal op het laatste kwalijk varen, en die het gevaar liefheeft zal daarin vergaan. 28Een hard hart zal bezwaard worden met moeite, en de zon daar zal zonden, op zonden ophopen. 29Als ongeluk over de hovaardigen gebracht wordt, zo is daar geen genezing; zijn aanslagen zullen ontworteld worden, want een plant der boosheid is in hem ingeworteld. 30Het hart des verstandigen denkt op gelijkenis, en het oor des toehoorders is des wijzen begeerte. 31Het water blust het vlammende vuur uit, en door aalmoezen verzoent men de zonden. [3:32] En de Here, die de weldaden vergeldt, gedenkt aan deze in het toekomende, en hij zal in de tijd van zijn val een steunsel vinden.
Copyright information for DutSVVA